Dyslexiepagina

1. De huidige situatie met betrekking tot dyslexie

1.1 Ze zijn er

De meeste leerkrachten komen wel kinderen tegen die een hardnekkige moeite hebben met het leren lezen. Ze hebben moeite met het precies te zeggen wat er gedrukt staat, lezen vaak andere woorden dan er staan, lezen vaak heel erg traag, lezen vaak spellend, lezen turend of raden en weten soms niet wat ze gelezen hebben.

Aan de hand van een leerlingvolgsysteem volgt men de ontwikkeling van deze kinderen en heeft men de mogelijkheid op tijd passende maatregelen te nemen als de ontwikkeling tegenvalt. Dat tegenvallen blijkt dan uit het feit dat de kinderen horen tot de 10% zwakste lezers (en de 15% daarop volgende zwakke lezers). Eerst probeert men deze kinderen te begeleiden met extra oefenstof (ondersteuningsniveau 2) en als dat niet voldoende helpt krijgen de kinderen begeleiding op ondersteuningsniveau 3 waarvan het kenmerkende is dat maatwerk wordt geleverd. Als kinderen driemaal achtereenvolgend horen tot de 10% zwakste lezers en de school speciale leesbegeleiding heeft geboden dan kunnen de ouders hun kind aanmelden bij een zorginstelling en kan gekeken worden of een kind de diagnose dyslexie krijgt en aansluitend door de zorginstelling speciale leesbegeleiding kan krijgen.

 

1.2 De bedenkingen

Er zijn bij deze gang van zaken enkele bedenkingen:

-de meetlat voor het bepalen van de ernst van de leesproblematiek is een percentielmeetlat waarbij de focus ligt op het snel kunnen lezen. Kinderen krijgen als toetsopdracht om onder andere snel te lezen. Voor de functie van snel kunnen lezen is echter geen duidelijke evidentie aanwezig. 

-de hulpverlening op school n de hand van de gewone leesmethoden bestaat voor een groot deel uit racelezen met stopwatch of zandloper en ook de speciale hulpverlening op school en de hulpverlening in de zorginstellingen is gericht op het steeds sneller kunnen lezen dan een kind al kan. Uit onderzoek van De Leeuw is echter gebleken dat aansporingen snel te lezen bij kinderen met leesproblemen contraproductief kunnen zijn voor de ontwikkeling van het tekstbegrip.

-de zorginstelling presenteren resultaten van hun behandelingen waaruit blijkt dat gemiddeld 50% van de kinderen die extern begeleid worden na de behandeling weer op groepsniveau functioneren. Die kinderen hebben een geweldige ontwikkeling meegemaakt en voldoen niet meer aan het criterium voor dyslexie (ernstig achter en persistent). Dat laatste betekent dat deze werkwijze veel vals-positieve diagnoses kent.

 

2. Dyslexie bekeken vanuit het redzaamheidsformat

2.1 De basisgedachte

De basisuitgangspunten vanuit het redzaamheidsformat zijn:

-als er geen evidentie is voor het snel kunnen lezen dan zou zeker bij de begeleiding van kinderen met leesproblemen dat snel lezen niet centraal moeten staan. Dat betekent niet dat snelheid geen invalshoek bij de begeleiding van kinderen met leesproblemen mag zijn, maar dat gestreefd moet worden naar een minimaal leestempo dat het begrijpend lezen zo veel mogelijk faciliteert. Daarbij kan herhalend lezen helpend zijn, maar dan zonder stopwatch of zandloper.

-bij het lezen is het aan te bevelen technisch lezen steeds te blijven zien in functie van het begrijpend lezen. 

 

2.2 De consequenties

De basisgedachte van het redzaamheidslezen heeft de volgende consequenties:

-bij het volgen van de ontwikkeling van de kinderen dient gebruik gemaakt te worden van toetsen waarbij geen opdracht wordt gegeven om snel te lezen (maar bij de afname wordt wel de tijd bijgehouden) en waarbij percentielindelingen bepalen tot welke vaardigheidscategorie een kind behoort. Het is aan te bevelen formatief te toetsen. Bij die manier van toetsen gaat het om de vraag of een kind op tijd het eindcriterium behaalt. Dat eindcriterium is als de 3 toetskaarten van de DMT-variant worden afgenomen en een score van 178 wordt behaald, hetgeen neerkomt op ongeveer 1 woord per seconde. Daarbij moeten kinderen voldoen aan de normen voor de foutentolerantie en de beheersingsnormen van de drie verschillende woordtypen. Bij deze benadering gaat het steeds om de vraag of het kind het risico loopt niet op tijd (midden groep 6) het gewenste criterium te behalen. 

-als kinderen niet meer ingedeeld worden in percentielcategorieën (ABCDE, I, II, III, IV, V) dan is het nodig dat er normen voorhanden zijn die gekoppeld zijn aan hulpvragen zoals: 1. Mag ik leren lezen aan de hand van gewone leesboekjes, 2. Mag ik leren lezen aan de hand van een leesmethode met een systematisch aanbod van woordtypen, 3. Mag ik leren lezen aan de hand van een leesmethode aangevuld met extra oefenstof, 4. Mag ik leren lezen aan de hand van een leesmethode met extra oefenstof, maar ook met speciale leesbegeleiding gericht op de kenmerken van mijn leesgedrag.

-omdat er in de huidige situatie sprake is van een groot aantal vals positieve diagnoses is het beter de diagnose dyslexie te stellen nadat het kind specialistische begeleiding heeft ontvangen. Dat laatste kan in een zorginstelling, maar ook, mits de voorzieningen ervoor zijn, op school gebeuren.

-bij de begeleiding van de kinderen dient het tekstbegrip leidend te zijn. Dat betekent dat er in de behandeling, indien nodig, ook speciale begeleiding wordt geboden bij de activiteiten in het kader van het begrijpend lezen. Een matig leestempo kan dan bijvoorbeeld ook geaccepteerd worden als het tekstbegrip goed is.